-
1 выпить
-
2 Korn
Korn1〈m.; Korn(e)s〉 〈 informeel〉♦voorbeelden:————————Korn2〈o.; Korn(e)s, Körner〉1 〈 geen meervoud〉graan, koren2 (graan)korrel ⇒ graantje, zaadje5 〈 fotografie〉korrel(ing), korrelstructuur♦voorbeelden:¶ 〈 spreekwoord〉 ein blindes Huhn findet auch einmal ein Korn • ±imen kan niet weten hoe een koe een haas vangt/i————————Korn3〈o.; Korn(e)s, Korne〉♦voorbeelden:einen Hasen aufs Korn nehmen • op een haas aanleggen〈informeel; figuurlijk〉 jemanden, etwas aufs Korn nehmen • iemand, iets op de korrel nemen -
3 picheln
-
4 einen Korn trinken
-
5 einen picheln
-
6 kippen
kippenI 〈onovergankelijk werkwoord; sein〉♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 (doen) kantelen, (doen) kiepen2 uitgooien, (uit)kieperen♦voorbeelden:1 einen Schrank kippen • een kast kantelen, op haar kant zetten
Перевод: со всех языков на нидерландский
с нидерландского на все языки- С нидерландского на:
- Все языки
- Со всех языков на:
- Все языки
- Английский
- Нидерландский
- Русский
- Французский